Wim Deetman (CDA), burgemeester Den Haag (foto’s & verslag)
- Datum
- 23-05-2005
- Lokatie
- Den Haag
- Spreker
- Wim Deetman
- Titel
- "structuurvisie van de gemeente0" en het referendum"
Politiek Café, Den Haag 23 mei 2005
Wim Deetman
Eerst kort zal ik het kort hebben over de structuurvisie van de gemeente en vervolgens over het referendum. Bij de structuurvisie is natuurlijk wel van belang dat we ons moeten realiseren dat het gaat over de toekomst van de stad op lange termijn. Daar zitten een paar essentiële punten in; ik wil er één uitlichten. Er staat de ambitie in van het Haags gemeentebestuur om pakweg in 2015 een omvang te willen hebben van 515.000 inwoners. We zijn nu op weg naar de 470.000 en waarom willen we die groei? Voor een deel gebeurt dat vanzelf, voor een deel moeten we daar allerlei dingen voor doen, dat is om het financiële draagvlak van de stad overeind te houden, want in de afgelopen dertig jaar hebben wij kunnen merken dat bij de daling van het inwoneraantal in Den Haag van ver over de 600.000 naar zo’n 450.000 inwoners het financieel draagvlak zoek raakte en dan kom je met tal van voorzieningen, denk maar in de sfeer van cultuur, maar ook het openbaar vervoer om eens iets heel anders te noemen, financieel niet meer uit. Je hebt een zekere minimumomvang nodig. We hebben dus gezegd bij die structuurvisie is het van belang dat punt in het oog te houden, want één van de lessen van de afgelopen dertig jaar is dat het niet goed gegaan is. Wij proberen Den Haag sterk te maken, een krachtig centrum te hebben met veel winkels. Vroeger was Den Haag een winkelstad, daarvoor heb je mensen nodig die gaan winkelen en als ze dat dus niet doen, dan kan je het met die winkels wel vergeten. Laat staan met een levendige binnenstad. Dat is één punt.
Nu zijn er nog veel meer punten te noemen, maar dat doe ik niet. Ik laat dat rusten, want ik wil ook iets over de grondwet zeggen. Zij die mij kennen weten hoe ik erin zit, maar als burgemeester zal ik het wat abstracter benaderen. Er is een mateloze interessante discussie aan de gang, maar het eerste wat mij opvalt dat is dat misschien het historische besef van wat er aan de hand is, toch niet helemaal up-to-date is.
Want wij moeten ons wel realiseren toen de Tweede Wereldoorlog was afgelopen er een aantal Fransen en Duitsers waren en een enkele Belg, die zeiden: “Dit mag nooit meer gebeuren.” Want in de afgelopen eeuwen tot dan was er altijd wel in West-Europa oorlog. Daar hadden we in Nederland niet altijd last van. Wij konden daar buiten blijven, maar er was altijd wel ergens oorlog. De aartsvijanden Frankrijk en Duitsland, die hebben er samen heel wat van gebakken, al dan niet met steun van Groot-Brittannië. Waardoor er gezegd werd: dat willen wij niet meer meemaken. En wat was dan de oplossing? De oplossing was een uiterst geraffineerde. Dat was het idee; probeer nou landen, volken aan elkaar te knopen dat ze het wel uit hun hoofd laten ruzie te gaan maken. En dat doe je door de economieën met elkaar te verweven. En zo is het begonnen bijvoorbeeld met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, want dat was toen economisch belangrijk. Ik kan nog meer voorbeelden noemen. En geleidelijk aan is dat zich verder gaan ontwikkelen. Nu, meer dan zestig jaar na die Tweede Wereldoorlog, net even meer dan zestig jaar zou je kunnen zeggen, dat wat de Founding Fathers van de Europese Unie wat die in gedachte destijds hadden. Het heette toen anders, maar laat ik maar zeggen de Europese Unie dat dat wel is uitgekomen, want we hebben in West-Europa meer dan zestig jaar geen oorlog gehad. En wanneer je de afgelopen eeuwen van de West-Europese geschiedenis neemt, zal je zo’n lange periode niet aantreffen. Dat punt is dus wel relevant. Dat is dus gelukt, laten we dat vaststellen. Het is dus gelukt. Dus wanneer je zegt we zijn tegen Europa en er zijn best wat contra’s te noemen, moet je je wel realiseren dat de hoofddoelstellingen van destijds wel aardig gelukt is. Dat is mijn eerste punt. Dus bij alle afwegingen die mensen maken moet ze dat scherp in gedachte houden.
Dan kom ik bij mijn tweede punt. Ik hoor wel eens in de argumentatie zoiets; wij hebben straks niets meer te vertellen. Ik denk dat we dat moeten relativeren op tweeërlei manier. Totdat we de uitgroei hadden in Brussel naar de Europese Gemeenschap en vervolgens naar de Europese Unie. Ik neem een paar grote stappen. In het begin was Nederland één van de partijen die aan tafel zat, maar voor de Tweede Wereldoorlog hadden we überhaupt niks te vertellen. Nu zitten wij in Brussel aan tafel, nu praat je mee over dingen, waarbij voor een aantal geldt dat er ook in de jaren vijftig en zestig niet over mee gesproken werd. Er werd niet eens naar onze mening gevraagd. Terwijl wij nu ook een stem hebben. Je kunt zeggen is dat een zware stem of niet. Wij zullen geneigd, als klein land als we zijn, zeggen die stem is niet zwaar, maar een groot land zal zeggen wij hebben lang niet die stem die ons toekomt, want wij zijn qua inwonertal veel groter. Ik zal jullie een voorbeeld noemen.
Ik kan mij herinneren in de periode van de kabinetten Lubbers I en II toen wij nog allerlei munten in Europa hadden, dat af en toe de Bondsregering Duitsland besloot met de rente en één ding wisten wij in het kabinet; wij volgen. Daar werd heel geheimzinnig over gedaan, dan was er opeens een punt bij voorrang, Lubbers meldde dat, dat moest behandeld worden, daar was geen stuk. Er werd ook geen stuk uitgereikt. Je moest ongeveer ter plekke plechtig beloven dat je nooit iets zou zeggen. Maar dan deelde Ruding mee dat later op die dag of die dag daarna er iets met onze rente gebeurde. Eén ding wisten we, we wisten op voorhand exact wat er ging gebeuren, want wij wisten wat er in Duitsland gebeurd was, geen misverstand. En wij wisten ook dat we de Duitsers altijd zouden volgen. We hebben het één keer niet gedaan, ik ben vergeten welke keer, wanneer precies maar het is gebeurd. Daar hebben we spijt van gehad. Toen zeiden we: “We hebben onze eigen lijn”. Het komt ons niet uit. En met name die ministers die krachtig moesten bezuinigen hadden er af en toe de pest over in. Maar het was niet verstandig. Wat ik wou zeggen dat wij de illusie hadden in de Trevezaal, dat we zelfstandig besloten, maar het was een groot misverstand. We deden niet meer en niet minder dan volgen. Er werd zelfs niet naar de mening gevraagd van de president van de Nederlandse Bank, ook al heette hij Duijsenberg. Er werd zelfs niet naar het oordeel gevraagd van de minister van Financiën ook al heette hij Ruding. Het werd, als wij daar naar vroegen meegedeeld.
Dus, als wij nu in het kader van die euro, waar zoveel opmerkingen, al dan niet terecht over zijn, wordt gezegd: Wat hebben we eraan? Eén ding weten we wel, dat wij nu meer met de vinger aan de trekker zitten dan wij tot die munt er kwam ooit zouden. Dus als wij zeggen we hebben geen invloed dan zeg ik dat is lariekoek. Er is een heel lange periode in de geschiedenis geweest dat naar het oordeel van Nederland überhaupt niet werd gevraagd. Wij zijn in Den Haag trots erop dat wij de internationale hoofdstad van recht en vrede en veiligheid zijn.
Maar weten wij wel waarom hier de eerste vredesconferentie plaatsvond? Omdat Nederland niks voorstelde en het ook nog een democratie was. Dat was de reden. Daarom zeiden we laten we in Den Haag gaan zitten, dat kan geen kwaad. Die tijd is nu veranderd. Nu hebben we het niet absoluut voor het zeggen, maar wat ik hiermee wil aangeven. We leven niet op een eiland. Wij zijn klein, er is een grote wereld om ons heen. Wij zijn van alles wat elders gebeurt afhankelijk, maar er is in het kader van Europa veel meer dan tot nu toe een moment dat wij van onze opvattingen kunnen laten blijken en dat die opvattingen tot op zekere hoogte er ook toe doen. En soms onder bepaalde omstandigheden kunnen blokkeren. Dus dat argument vind ik niet deugen. Het is niet zo dat wij bevoegdheden overgeven. In Brussel is er een constructie en dat is niet een federatieve staat waarbij wij mee aan tafel zitten, alleen je kunt niet altijd je zin krijgen en je moet wel eens weten dat er landen zijn die qua inwonertal veel groter zijn die zich wel eens moeten voegen naar ons terwijl men misschien denkt: waarom moeten we met die kleine zo rekening houden.
Ik heb een derde punt waar ik jullie op wil attenderen. Dat derde punt is wat hebben we nou aan die Europese Unie? Nou, heel wat! Ik weet wel dat de onderwerpen niet altijd continu doorgaan, maar zijn we vergeten dat het landbouwbeleid van de Europese Unie juist de Nederlandse landbouw decennia lang geen windeieren heeft gelegd? Dat hadden we zonder Europa niet kunnen fiksen. Je kunt me veel wijsmaken, maar dat was niet gelukt. Dat wij om allerlei redenen nu moeten bijsturen dat is logisch, want we kregen milieuproblemen, we kregen overproductie. Maar dat decennialang na de oorlog die landbouw recht overeind kon blijven kwam dankzij die Europese Gemeenschappen, dankzij dat wat in Brussel aan beleid werd gevoerd. Niet omdat we dat in eigen hand hadden, dan had je het wel kunnen vergeten.
Er zijn andere punten die in ons voordeel werken. Ik weet niet, ik kijk vooral naar de jongeren, maar ik kan mij de tijd herinneren dat wanneer je ging studeren je blij was dat je niet alleen in Nederland kon studeren, maar dat je je studie kon voltooien, maar de kans dat je naar het buitenland kon dat kon je wel vergeten. Dat is sinds midden jaren tachtig niet meer zo. Het is mogelijk voor alle studenten in HBO en WO indien zij de mogelijkheid benutten om als onderdeel regulier onderdeel van hun studie een stukje daarvan in het buitenland door te brengen. Al die studenten die ik spreek die dat gedaan hebben zijn daar blij om. Want het is niet alleen de internationale ervaring die een rol gaat spelen. Men komt met andere gewoonten, tradities in aanraking die in een wereld die internationaler wordt uiterst relevant is. Sommigen van jullie zullen dat aan den lijve hebben gemerkt en dankbaar zijn dat die kans er geweest is. Ik ben er diep van overtuigd.
Ik noem jullie een paar andere voorbeelden waarom die Europese Unie wel van belang is. Kijk eens, er is natuurlijk bij iedere organisatie de strijd, bepaal je het aan de top of aan de basis. Dat hebben we ook in Nederland. Wij zeggen: wij zijn een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Diezelfde discussie heb je natuurlijk ook binnen de Europese Unie. Sommigen zeggen dat moet je aan de top bepalen dat is zo belangrijk, dat kan je niet overlaten aan bijvoorbeeld lokale besturen of aan nationale regeringen. Anderen zullen zeggen nee, absoluut niet, dat is niet relevant dat is onze eigenheid. Daar willen we zelf over beslissen. En dat verschilt natuurlijk van onderwerp tot onderwerp, al naar gelang het onderwerp wat je hebt. Daar moeten we reëel in zijn.
Daar hebben ze in Brussel iets op gevonden. Twee beginselen; het beginsel van de proportionaliteit en van de subsidiariteit, dat zijn natuurlijk abstracte beginselen die moet je hanteren en toepassen. Daar kan je van alles over afspreken, maar je kunt er ook alle kanten mee uit. En wanneer ik nu kijk naar die grondwet, naar het verdrag waarin die grondwet is vastgelegd dan vallen mij twee dingen op. En ik denk dat die kans toch uniek is. Wat is dat allereerst met betrekking tot die twee beginselen in ieder geval; er een beroepsvoorziening, een juridische procedure is voorzien. De nationale parlementen kunnen afzonderlijk daarin een rol spelen, maar ook andere, die uiteindelijk gaat in de richting van het Europese Hof. Dat betekent dat wanneer bijvoorbeeld een Europese Top in Brussel zegt: We hebben nu niks van doen met de subsidiariteit, het zeer wel kan zijn dat men bijvoorbeeld in de lidstaat zegt dat willen wij zien dat anders en dat willen wij uitvechten of men gelijk krijgt, is vers twee. Maar dat daar onafhankelijk naar gekeken wordt, is van groot belang. In verband met dat laatste punt wil ik wijzen op het Gemeentebestuur. Als voorzitter van de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb ik het de afgelopen jaren meegemaakt wat er aan geweldig veel lobbywerk is verzet om die lokale overheden en ook regionale overheden een plek te geven in dat verdrag waar die grondwet in is geregeld. Dat was tot dan niet. Er was een comité van regio’s, maar gewoon als lokale overheid had je geen positie dat wil zeggen dat daarmee ook burgers geen positie hadden. Dat is nu verankerd in die grondwet. Weet je wie daarvoor heeft gezorgd? Afgezien van de Europese VNG’s in Duitsland, in Nederland en noem maar op. Dat is gebeurd onder leiding van de man die de commissie, die de grondwet heeft voorbereid, die het heeft voorgezeten, Giscard d’Estaing. Giscard heeft ervoor gezorgd dat de lokale overheden een positie kregen en waarom is dat van belang? Dat is van belang in verband met rechten van burgers en dat beginsel van de subsidiariteit, want daar hebben lokale overheden mateloos belang bij. Je zult zeggen wat is dat voor abstract gepraat. Wij praten nu in Brussel; hoe gaat het nou met de vrije concurrentie? Wij kennen nu de richtlijn Bolkestein, ik vermoed dat totdat de Franse problemen maakten we daar geen besef van hadden, maar wil van mij aannemen dat bijvoorbeeld lokale overheden, ook in Nederland in Brussel wel praten over die richtlijn. Want we hebben er voordeel van, maar soms ook is het lastig, hebben we er nadeel van. Nu kunnen we daar ordelijk over praten in termen van: Hoort dat nou wel bij jullie thuis of niet? Is dat nou typisch lokaal of is dat nou typisch niet lokaal? Dat daar nu meer over gesproken kan worden doordat je ook een juridische basis hebt, dan wanneer je die grondwet niet zou hebben dat realiseren de meesten zich niet en wij moeten dus wanneer er een keuze wordt gemaakt om te gaan stemmen voor of tegen moeten we ons realiseren dat als je tegen zegt naast tal van andere argumenten die je kan noemen, dat er nu dingen zijn binnengehaald waarvan ik niet zeker weet of je dat ook voor de toekomst veilig kunt stellen. Ik heb daar mijn aarzelingen bij. Er zijn nu elementen vastgelegd, beginselen vastgelegd die voor burgers individueel van belang zijn. En dat staat los van Turkije, dat staat los van tal van andere zaken, dat staat los van de vraag of er misschien niet een overmaat aan regelgeving is. Dat zijn discussies die altijd wel zullen blijven wat je ook doet. Maar wij moeten ons realiseren dat dat wat er nu aan de hand is kansen biedt die tot nu toe voor burgers voor partijen die in Europa as such niet zo’n belangrijke rol hebben gespeeld.
En dan ten slotte dit: ik kan mij herinneren dat toen het derde kabinet Lubbers aantrad in 1989, dat was in november 1989, dat de regeringsverklaring werd afgelegd. Dat daar een regeringsverklaring lag wat nog uitging van de scheiding in Europa door het IJzeren Gordijn. Terwijl we dus aan het onderhandelen waren over Lubbers drie, veranderde Europa. En ik zie nog Lubbers zeggen: Wij moeten het buitenlands beleid herzien, maar dat wisten wij niet toen we aan het onderhandelen waren, zo snel ging dat. Als wij toen tegen elkaar gezegd zouden hebben: pak weg in 2005 praten we over één munt, praten we over het document waarin de grondrechten zijn vastgelegd van de burgers in Europa, dan zouden we tegen elkaar gezegd hebben: Onzin! Als wij toen tegen elkaar gezegd zouden hebben dan praten we niet meer over een Europa van de zes of van de twaalf of van de weet ik hoeveel, maar van een Europa van de omvang zoals we die nu kennen, waarbij de vroegere landen die onder het communistische regiem vallen deel uitmaken dan hadden we gezegd: U bent niet meer bij zinnen! Dat heeft zich pakweg in zo’n vijftien jaar voltrokken en dat zijn historische kansen en mogelijkheden die zich hebben voorgedaan. En dat betekent natuurlijk voor de toekomst heel veel. Of je nu voor of tegen bent, maar het kale feit dat we in deze Europese Unie iets kunnen vinden van een verdrag waarin grondrechten zijn vastgelegd, dat dat iets is dat is mijn diepe overtuiging. The Founding Fathers van wat nu de Europese Unie gezegd zouden hebben dat lijkt ons bijna onmogelijk en ik mag geen stemadvies geven als burgemeester maar u voelt het al aankomen. Wat is er nog mooier in dit leven dan dat wat voor onmogelijk wordt gehouden, mogelijk te maken. Dank u wel.